Maand: januari 2006

  • De geboorte van Mohammed

    De geboorte van Mohammed

    De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, werd geboren in een buitenplaats van Beni Haashim in Mekka, op maandagochtend de negende (of de twaalfde, zoals ook wordt genoemd) van de maand Rabi’e I in het jaar van de olifant. De eerste datum is de meest betrouwbare maar de tweede datum is meer bekend. Deze datum komt overeen met 22 april 571 (na Christus). De vroedvrouw bij zijn geboorte was As-shifaa’, de dochter van Amr en de moeder van Abdurrahmaan Ibn Awf.

    Bij de bevalling kwam vanuit zijn moeder een licht naar buiten dat zelfs de Shaam-paleizen bereikte. Zij bracht zijn opa Abdulmuttalib op de hoogte van de geboorte, waarna Abulmuttalib vrolijk en gelukkig naar haar toekwam. Hij nam de baby in zijn armen en bracht hem de Ka’bah binnen, bedankte Allah, riep Hem aan en noemde hem Mohammed. Hij koos voor deze naam (wat in het Arabisch wil zeggen “degene”) waarover met lof wordt gesproken) opdat de mensen met lof over hem zouden spreken.

    Hij slachtte een dier voor deze gelegenheid, besneed de baby op de zevende dag na zijn geboorte en gaf de mensen te eten, zoals dat toen gebruikelijk was onder Arabieren. Barakah Alhabashiah, Oum Ayman, was zijn oppas. Zij was de slavin van zijn vader Abdullah. Zij is later nog moslim geworden, immigreerde naar Medina en overleed vijf of zes maanden na de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem.

  • De kinderjaren van Mohammed

    De kinderjaren van Mohammed

    Het was traditie bij de Arabieren om op het platteland op zoek te gaan, voor hun pas-geboren kinderen, naar vrouwen die borstvoeding willen geven met als bedoeling deze kinderen voor de stedelijke ziektes te beschermen. Zodoende zouden zij sterk opgroeien en de Arabische taal vanaf hun kinderjaren beheersen.
    Door de voorbeschikking van Allah, de Verhevene, kwam een aantal vrouwen uit Beni Sa’d op zoek naar babies om borstvoeding te geven. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, werd aan hen allen aangeboden maar zij weigerden omdat hij een weeskind was. Onder de vrouwen bevond zich ook Halima, de dochter van Abou Thouayb. Zij kon geen ander kind meer vinden en nam de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, mee waarna zij zo gelukkig was, dat de anderen jaloers werden.

    De zegeningen stroomden binnen bij deze familie en werden voor iedereen zichtbaar tijdens het verblijf van de profeet bij hen , Allah’s zegen en vrede zij met hem. In dit verband is overgeleverd dat toen Halima naar Mekka kwam, het een droogteperiode was. De ezelin waarmee zij kwam, was het traagste dier van de karavaan doordat het zwak en mager was. Zij had ook een kameel die geen druppel melk voortbracht en zij had een kind dat gedurende de hele nacht van honger huilde, hij kon niet slapen en zijn ouders daardoor ook niet.Toen Halima de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, met zich meebracht naar haar onderkomen en hem borstvoeding begon te geven kwam alle melk die hij nodig had. Hij dronk samen met haar eigen kindje totdat zij hun dorst haddden gelest en vielen daarna in slaap.De man van Halima ging naar de kameel en vond haar vol met melk. Hij melkte haar zodat zij genoeg te drinken hadden en die nacht goed konden slapen. Toen zij de terugweg naar Beni Sa’d ondernamen, stapte Halima op haar ezelin en nam de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, ook mee. De ezelin ging zo snel dat deze de karavaan voorbij ging en geen van de dieren kon haar meer in kon halen.

    Toen zij in Beni Sa’d thuiskwamen, dat toen een heel erg uitgedroogd landschap was, keerden de schapen aan het einde van de dag echter met volle buiken en volle uiers terug. Zij melkten de dieren en dronken terwijl geen ander een druppel kon melken in dezelfde tijd.

    De zegeningen en voorspoed van Allah hielden twee jaar lang aan totdat de borstvoedingsperiode voorbij was. Deze periode was bepalend voor zijn ontwikkeling.
    Halima kwam elke zes maanden en nam de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, mee naar zijn moeder en familie en bracht hem weer terug naar het platteland in Beni Sa’d.

    Na afloop van de borstvoedingsperiode en zijn ontwenning daarvan, bracht zij hem terug bij zijn moeder. Doordat zij alle zegeningen en voorspoed had gemerkt, wilde ze graag dat hij bij haar zou blijven. Ze vroeg vervolgens aan zijn moeder of dat mogelijk was totdat hij groter zou worden en zodoende de ziektes in Mekka zou vermijden. Aangezien zijn moeder er geen bezwaren tegen had, nam Halima hem mee terug en was daardoor heel gelukkig. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, verbleef daarna nog ongeveer twee jaar bij haar. Daarna vond een vreemde gebeurtenis plaats waarna Halima en haar man angst kregen en besloten om de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, terug te brengen naar zijn moeder. Deze gebeurtenis is het openscheuren van zijn borst. Het vond als volgt plaats.

    Het bezoek van de twee Engelen

    Anas Ibn Maalik, moge Allah met hem tevreden zijn, heeft verteld: ‘De engel Jibriel kwam naar de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, toen deze samen met andere kinderen aan het spelen was.Jibriel legde hem op de grond en opende zijn borst, pakte zijn hart, haalde een bloedprop eruit en zei: dit was het aandeel van de duivel in je. De engel Jibriel waste het hart met zamzam-water in een gouden kom. Hij herstelde het hart en plaatste het weer terug op zijn plek.De kinderen renden naar zijn moeder, dat wil zeggen degene die hem borstvoeding gaf, en zeiden: ‘Mohammed is vermoord’. Daarna kwam hij aangelopen met een bleek gezicht. Anas voegde hieraan toe: ik kon de littekens in zijn borst zien. Hierover is het volgende vers uit de Koran bekend:
    “Hebben Wij uw borst niet voor u verruimd? En uw last niet van u weggenomen? Die uw rug bezwaarde?” (Surah 94: Ayah 1/tm 3)

    Het overlijden van Amina

    De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, ging na deze gebeurtenis terug naar Mekka en verbleef ongeveer twee jaar lang bij zijn moeder en familie. Daarna ging hij samen met zijn moeder naar Medina, waar zijn vader en ooms van zijn opa, de zoons van Uday Ibn An-nadjaar, begraven lagen. De schoonvader van zijn moeder, Abdulmuttalib, en haar bediende, Oum Ayman, gingen ook mee. Zij verbleven daar gedurende een maand en keerden terug. Onderweg werd Amina (de natuurlijke moeder van de profeet) erg ziek en overleed in Al’abwaa’ dat gelegen is tussen Mekka en Medina. Aldaar werd zij begraven.

    Naar zijn genadige opa

    Zijn opa Abdulmuttalib bracht hem daarna mee terug naar Mekka.
    Deze gebeurtenis was pijnlijk en had veel invloed op hem. Dit leidde ertoe dat hij veel zorg besteedde aan de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem. Hij behandelde hem beter dan zijn eigen kinderen. Hij had veel respect voor hem en trok hem daarom voor op zijn eigen kinderen. Hij was vrijgevig voor hem, hij mocht op zijn eigen bed gaan zitten terwijl andere kinderen het niet mochten. Hij aaide zijn rug en wat de profeet ook deed, het maakte zijn opa blij. Hij was er van overtuigd dat hij een bijzondere positie zou hebben in de toekomst. Abdulmuttalib overleed echter twee jaar later toen de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, acht jaar, twee maanden en tien dagen oud was.

    Naar zijn meedogende oom

    Na het overlijden van zijn opa is de voogdij over hem op zich genomen door zijn oom Abutalib, de broer van zijn vader, die hem barmhartig en vriendelijk behandelde. Aangezien hij financieel niet erg ruim zat, heeft Allah zijn kleine vermogen vergroot en gezegend zodat het eten van één persoon voldoende zou zijn voor het gehele gezin. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, was ook het voorbeeld van volharding en tevredenheid en hij nam genoegen met wat Allah had voorbestemd.

  • Mohammed’s eerste reis naar het Shaam-gebied (Syrië)

    Mohammed’s eerste reis naar het Shaam-gebied (Syrië)

    Abutalib besloot op een gegeven moment deel te nemen aan een handelsreis naar het Shaam-gebied in de karavaan van Quraish. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, was toen twaalf jaar oud (of preciezer: twaalf jaar, twee maanden en tien dagen) en hij vond het vreselijk om afscheid van zijn oom te nemen, waardoor Abutalib medelijden met hem kreeg en hem meenam.

    De ontmoeting met de monnik Bahira

    Toen de karavaan bij de stad Basraa stopte, dat aan het Shaam-gebied grenst, kwam een van de grootste Christelijke monniken naar hen toe. De naam van de monnik was Bahira. Hij liep tussen de karavaan door totdat hij bij de profeet was, hij pakte zijn arm en zei: ‘Dit is de heer van de wereldbewoners, de gezant van de Heer van alle wereldbewoners. Allah, de Verhevene, zal hem zenden als barmhartigheid voor alle wereldbewoners’. De mensen vroegen: hoe weet u dat? Hij zei: ‘Bij jullie aankomst vanuit Aqabah, knielde elke steen en boom neer en dat doen zij alleen voor een profeet. Ik herken hem door het teken onderaan zijn schouder dat op een appel lijkt en er is over hem verteld in onze boeken.’

    Hij was gastvrij en vroeg aan Abutalib om de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, terug te nemen en hem niet mee te nemen naar het Shaam-gebied uit angst voor de Joden en de Romeinen. Abutalib heeft hem toen onmiddellijk naar Mekka teruggebracht.

     

  • Mohammed’s tweede reis naar het Shaam-gebied (Syrië)

    Mohammed’s tweede reis naar het Shaam-gebied (Syrië)

    Khadija, de dochter van Khuwailid, moge Allah met haar tevreden zijn, een van de meest rechtschapen vrouwen van Quraish, kwam van goede huize en was tevens rijk. Zij besteedde haar geld uit aan handelaren om daarmee handel te drijven tegen commissie. Zij had gehoord over de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, en stelde hem voor om met haar geld een handelsreis naar het Shaam-gebied te maken. Zij beloofde hem een hogere vergoeding dan wat zij aan anderen gaf.De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, ging samen met haar dienaar Maysarah op reis, kocht en verkocht goederen en maakte heel veel winst. Haar geld werd gezegend en verrijkt, hetgeen op deze manier nooit eerder had plaatsgevonden. Hij keerde daarop terug naar Mekka en gaf het aan hem toevertrouwde geld en goederen terug.

  • Mohammed’s huwelijk met Khadija bint Khuwailid

    Mohammed’s huwelijk met Khadija bint Khuwailid

    Khadija merkte zijn betrouwbaarheid en zegeningen op en raakte er stil van. Maysarah vertelde haar ook wat hij allemaal zag van zijn goede eigenschappen, zijn prachtige karakter en wonderen zoals de aanwezigheid van de schaduwen van twee engelen als het warm was. Khadija voelde zich tot hem aangetrokken en stuurde een van haar vriendinnen naar hem toe om te laten weten dat zij graag met hem zou willen trouwen.

    De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, ging daarmee akkoord en sprak daarover met zijn ooms die vervolgens haar hand gingen vragen bij haar oom Amr Ibn Asad. Hij gaf haar ten huwelijk aan de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem. Bij de huwelijksplechtigheden was een aantal vooraanstaanden van Banu Haashim en Quraish aanwezig en de bruidsschat bedroeg twintig Bakrah (of misschien ook zes). Zijn oom Abutalib hield de huwelijkstoespraak; hij uitte zijn lofbetuiging aan Allah en verheerlijkte Hem. Daarna sprak hij over de goede afstamming en de oprechtheid van de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem. Hij noemde daarna het huwelijksverklaring en maakte de bruidsschat bekend.

    Dit huwelijk vond twee maanden en een paar dagen na zijn terugreis uit het Shaam-gebied plaats. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, was toen vijfentwintig jaar oud en Khadija was (naar de meest waarschijnlijke overleveringen) veertig jaar, maar er wordt ook overgeleverd dat zij achtentwintig jaar was. Zij was getrouwd geweest met A’tieq, de zoon van A’aith Almakhzoumi die overleden was, en met Abu Haalah At-taimi; deze overleed ook en zij had al een kind van hem. Daarna wilden velen van de vooraanstaanden van Quraish met haar trouwen maar zij weigerde totdat zij met de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, trouwde. Met hem werd ze ook werkelijk gelukkig.

  • De wederopbouw van de Ka’bah in Mekka

    De wederopbouw van de Ka’bah in Mekka

    Toen de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, vijfendertig jaar oud was, vond een overstroming plaats die de muren van de Ka’bah beschadigde. Aangezien de muren al eerder waren beschadigd door een brand, vonden de mensen van Quraish het noodzakelijk om ze te herbouwen. Zij besloten daarop om de bouw alleen te financieren met het eerlijk verdiende geld, dus niet het geld van de bruidschat van een prostituee, het geld afkomstig van renteheffingen of dat ten onrechte afgenomen was van een ander.Zij vreesden Allah’s bestraffing als zij het zouden slopen, maar toen vertelde Alwalied, de zoon van Almoughirah hen: ‘Allah bestraft niet degenen die iets herstellen’ en begon zelf met het slopen. Zij volgden hem hierin totdat ze de fundamenten van Ibrahiem bereikten. Zij startten de bouw van de Ka’bah en verdeelden de bouwactiviteiten onder de verschillende stammen. De vooraanstaanden droegen de stenen op hun schouders. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, en zijn oom Al’abbas deden hetzelfde.

    Een Romeinse bouwer, wiens naam Baaqum was, was verantwoordelijk voor de bouw. Later bleek dat de -eerlijk verdiende- financiële middelen niet voldoende waren om de bouw vanaf de fundamenten van Ibrahiem te beëindigen, zij lieten daarom ongeveer zes meter open en bouwden een muurtje aan de rand van de oorspronkelijke grenzen als aanwijzing dat het bij de Ka’bah behoorde. Dit deel wordt de “Alhajar wal-hutaim” genoemd.Bij het bereiken van de plek van de zwarte steen “alhajar alaswad” tijdens de bouwwerkzaamheden wilde elk stamhoofd zichzelf de eer verschaffen om de steen op zijn plek terug te leggen. Dit leidde tot flinke ruzies onderling, die vier tot vijf dagen duurden. De situatie dreigde in een bloedige strijd te veranderen, maar de wijze Abu Umayya, de zoon van Almughierah Almakhzoumi, heeft dit kunnen voorkomen. Hij was de oudste man van Quraish en stelde voor om de arbitrage over te laten aan de eerste man die zou binnenkomen in de moskee en allen stemden daarmee in.

    De voorbestemming van Allah was dat die eerste man die zou binnen- komen na dit besluit, de profeet zou zijn, Allah’s zegen en vrede zij met hem. Toen de mensen hem zagen zeiden ze: ‘Deze man is de betrouwbare en wij accepteren hem, dat is Mohammed’. Toen hij bij hen aankwam vertelden zij het verhaal, hij pakte een mantel, legde de zwarte steen erin en vroeg een ieder die mantel vast te houden en hem vervolgens te dragen naar de plek van de steen. Toen zij die hadden bereikt, pakte Mohammed, Allah’s zegen en vrede zij met hem, de steen en legde die op zijn plaats. Het was de juiste oplossing waar iedereen over tevreden was.De zwarte steen lag anderhalf meter hoog en de deur van de Ka’bah lag twee meter boven de grond zodat alleen degenen waar zij toestemming aangaven naar binnen konden. Zij hebben de hoogte van de muren verdubbeld en deze werden ongeveer acht meter (18 thira’e). Zij legden zes pilaren neer binnen de Ka’bah in twee rijen en maakten daarboven het plafond, ter hoogte van vijftien Thira’e, dat ongeveer zeven meter is. De Ka’bah was voor deze renovatie namelijk zonder plafond of pilaren.

  • De Hiraa’e-grot

    De Hiraa’e-grotDe levensloop van de Profeet (v.z.m.h.) voor het gezantschap

    Vanaf zijn kinderjaren groeide hij op met een gezond verstand en lichaam. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, had goede karakter- eigenschappen en was het ideale voorbeeld van wijsheid en ruimdenkendheid. Uitermate welgemanierd en had een zuivere persoonlijkheid. Hij stond bekend als betrouwbaar, geloofwaardig, edelmoedig, dapper, rechtvaardig, wijs, ascetisch, tevreden, zachtaardig, volhardend, dankbaar, bedeesd, getrouw, bescheiden en oprecht.De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, was verder zoals zijn oom Abutalib hem in een gedicht omschreef:
    “De wolken worden verzocht te regenen door de zuiverheid van zijn gezicht, hij is de schuilplaats voor de weeskinderen en de beschermer van de weduwen.”

    Hij onderhield goede banden met zijn bloedverwanten. Hij was geduldig en viel niemand lastig, hielp wie minder bedeeld waren totdat ze wat ruimer zaten. Hij was gastvrij en steunde mensen die bepaalde problemen hadden of een moeilijke periode doormaakten. Allah, de Verhevene, beschermde hem, stond hem bij en zorgde dat hij afkeer kreeg van alle fabels en kwaad waarmee de mensen in zijn stam zich wel bezighielden. Hij heeft ook nooit feestelijkheden voor afgoden bijgewoond waar beelden voor goddelijk werden verklaard en heeft nooit gegeten van het geofferde in dit verband. Hij kon er niet tegen om te luisteren naar de eedaflegging in de naam van Al-laat en Al’uzza, laat staan het aanraken van die beelden of de nabijheid daarvan opzoeken. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, heeft altijd afstand genomen van het drinken van alcohol en nooit onbehoorlijke bijeenkomsten bijgewoond, terwijl veel jongeren in Mekka elkaar zo regelmatig ontmoetten.

    Door de genoemde feiten werd het verschil in denkwijze steeds groter tussen de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, en de mensen van zijn stam. De verdorvenheid en ondeugdzaamheid die zij verrichtten baarde hem zorgen, hij trok zich steeds meer terug en verkoos de eenzaamheid terwijl hij zich bezig hield met de weg die hen zou kunnen redden. Zijn bezorgdheid nam alleen maar toe, maar ook zijn wil werd sterker en hij werd ouder. Alsof het iets was dat hem tot die eenzaamheid leidde. Hij begon zich meer en meer terug te trekken in de Hiraa’e-grot*, hield zich bezig met het aanbidden van Allah volgens de restanten van de religie van Ibrahiem, vrede zij met hem. Hij deed dit een maand per jaar, de maand Ramadan. Zodra deze maand voorbij was vertrok hij ’s ochtends naar Mekka, verrichtte de “tawaaf”, het lopen rond de Ka’bah, en ging daarna naar zijn woning. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, heeft dit drie jaar lang gedaan. De meeste profeten werden gezonden zodra zij de leeftijd van veertig jaar hadden bereikt, het is de leeftijd van volmaaktheid en volwassenheid. Toen de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, zelf deze leeftijd had bereikt begonnen de tekenen van gezantschap en voorspoed aan hem te verschijnen. Wat hij droomde vond later ook in werkelijkheid plaats, hij zag het licht en hoorde stemmen en heeft wel eens hierover gezegd: ‘Ik herkende nog een steen in Mekka, die mij begroette voordat ik was gezonden’.

  • De eerste openbaring

    De eerste openbaring

    Op een leeftijd van eenenveertig jaar tijdens de maand Ramadan was de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, in alle eenzaamheid in de Hiraa’e-grot Allah aan het gedenken en aanbidden. Op een gegeven moment verscheen de engel Jibriel, vrede zij met hem, om de boodschap en de openbaring aan de profeet te verkondigen.Aïcha, moge Allah met haar tevreden zijn, heeft dit verhaal uitgebreid overgeleverd: ,,De allereerste openbaringen aan de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, waren zijn oprechte dromen, elke droom kwam uit. Daarna kreeg hij de neiging om zich af te zonderen en ging in zijn zelfgekozen eenzaamheid Allah aanbidden in de Hiraa’e-grot. Dat deed hij vele nachten achter elkaar waarna hij zich weer terugtrok bij zijn familie. Hij kreeg van Khadija het voedsel om weer een gelijk aantal nachten door te brengen, totdat de openbaringen hem bereikten toen hij in de Hiraa’e- grot zat. De engel versheen voor hem en zei: “Lees” en de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, antwoordde: ,,Ik kan niet lezen…”.De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, vertelde: ,,Hij pakte me krachtig vast totdat ik me in het nauw voelde, liet me daarna los en zei: ,,Lees”. Ik zei: ,,Ik kan niet lezen”. Hij pakte me voor de tweede keer krachtig vast, liet me los en zei: ,,Lees”. Ik zei: ,,Ik kan niet lezen”. Hij pakte me krachtig vast voor de derde keer, liet me los en zei:”Lees! In de naam van jouw Heer, Die jou heeft geschapen. Hij heeft de mens geschapen van een bloedklomp. Lees! En jouw Heer is de meest Edele. Degene Die onderwezen heeft met de pen. Hij heeft de mens onderwezen wat hij niet wist.” (Surah 96: Ayah 1 t/m 5)

    De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, is hierna trillend van angst naar zijn huis teruggegaan. Hij zei tegen Khadija, moge Allah met haar tevreden zijn: ,,Omhul mij, omhul mij”. Zij omhulde hem totdat hij zich beter voelde. Hij zei tegen Khadija: ,,Het was beangstigend”. Zij stelde hem toen gerust: ,,Oh nee, Allah zou je nooit in de steek laten. Je houdt contact met je bloedverwanten, zorgt voor iedereen, geeft aan de behoeftigen, bent gastvrij en steunt anderen bij hun onheil”.

    Khadija vertrok samen met hem naar Waraqah, de zoon van Nawfal Ibn Asad Ibn Abdul’uzza; hij was een neef van Khadija en had zich in het djahiliyya-tijdperk bekeerd tot het Christendom. Hij kende de Hebreeuwse taal en schreef uit de Indjiel in het Hebreeuws en was op het eind van zijn leven een oude blinde man. Khadija vroeg hem: ,,Oh neef, luister naar de zoon van je broeder”.
    Toen zei Waraqah tegen de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem: ,,Oh zoon van mijn broeder, wat heb je gezien?”. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, vetelde hem het verhaal en wat hij allemaal gezien had, waarna Waraqah zei: ,,Dit is precies wat Moesa ook is overkomen. Ik had nog gehoopt sterk genoeg te zijn en dat ik nog zou leven als jouw mensen je het land zouden hebben uitgezet”. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, zei: ,,Zullen ze mij dan eruit zetten?”. Waraqah antwoordde: ,,Ja, elke man die dit krijgt wordt vijandig behandeld, als ik tegen die tijd nog leef, dan zal ik je terzijde staan”, maar Waraqah is kort daarna overleden.”

    Het begin van het gezantschap en het neerdalen van de openbaring

    Het voorgaande was het verhaal van het begin van de gezantschap en de openbaringen aan de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, de eerste keer. Dit vond plaats tijdens de maand Ramadan en precies in de waardevolle nacht, “Lailatoe el qadr”. Allah, de Verhevene, heeft gezegd:

    “De maand Ramdan is het waarin de Koran is neergezonden”.

    Ook heeft Allah gezegd:

    “Voorwaar, wij hebben de Koran neergezonden in de Waardevolle Nacht”. (Surah 97: Ayah 1)

    Volgens de meest betrouwbare overleveringen was het op een maandagnacht, net voor de ochtendschemering.
    “Lailatoelqadr” vindt zoals bekend plaats op een oneven dag tijdens de laatste tien dagen van de maand Ramadan. Verder is het wetenschappelijk bewezen dat de maandag tijdends de Ramadan van dat jaar op de 21ste plaats vond. Dit betekent dat zijn gezantschap, Allah’s zegen en vrede zij met hem, op de nacht van de 21ste van de maand Ramadan op een leeftijd van eenenveertig jaar tot hem kwam. Deze datum komt overeen met 10 augustus 610 (na Christus). De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, was dus veertig maanjaren, zes maanden en twaalf dagen oud hetgeen overeenkomt met negenendertig zonnejaren, drie maanden en tweeentwintig dagen. Hij werd gezonden op een leeftijd van veertig jaar, geteld volgens de zonnejaren.

    De eerste volgelingen

    Bij de aanvang van de verkondiging, heeft een aantal mensen de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, in zijn boodschap gevolgd, zij hadden voorrang bij het verkrijgen van voorspoed en deugdzaamheid.

    1. De allereerste persoon was Khadija, de dochter van Khuwailid, de moeder der gelovigen “Oum Almo’minien”, d.w.z. “moeder der gelovigen”, moge Allah met haar tevreden zijn. Zij was al op de hoogte van de verschillende tekenen die op het gezantschap wezen. Zij verwachtte dan ook dat hij de profeet van deze natie zou worden. Dat werd alleen maar bevestigd door de verklaring van Waraqah. De engel Jibriel zou de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, bezocht hebben in de Hiraa’e-grot met de openbaringen van zijn gezantschap. Khadija zag wat de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, allemaal meemaakte na het neerdalen van de eerste verzen van “almuddathir”. Het was dus vanzelfsprekend dat zij de eerste gelovige werd.

    2. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, heeft ook zijn beste vriend Abu Bakr As-siddieq, moge Allah met hem tevreden zijn, benaderd om hem te vertellen dat Allah, de Verhevene, hem heeft geëerd door het gezantschap en om hem aan te roepen in hem te geloven. Abu Bakr heeft hem zonder enige twijfel gelooft, hij sprak de geloofsverklaring uit en was daarmee de eerste man die de profeet geloofde. Hij was twee jaar jonger dan de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, en was al voor een lange periode zeer bevriend met de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem. Hij wist alles van de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, dus ook zijn geheimen. Het feit dat Abu Bakr de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, geloofde is het beste bewijs voor de echtheid van zijn verkondiging.

    3. Tot de eerste gelovigen behoort ook Ali, de zoon van Abu Talib, moge Allah met hem tevreden zijn. Hij stond onder de voogdij van de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, en hij woonde bij hem thuis. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, gaf hem te eten en te drinken en zorgde voor hem. Quraish was getroffen door hongerjaren, Abu Talib had veel kinderen en weinig geld, zodoende heeft Al’abbas de voogdij van zijn zoon Jaafar op zich genomen en heeft de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, die van Ali op zich genomen. Hij behandelde hem als zijn eigen kind. Bij het begin van het gezantschap van de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, naderde Ali de volwassen leeftijd (er is overgeleverd dat hij tien jaar oud was). Hij immiteerde de profeet in al zijn daden. Toen de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, hem opriep zich te bekeren tot de Islam, stemde hij ermee in en is daarmee de eerste moslim geworden onder de kinderen.

    4. Tot de eersten die de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, hebben geloofd, behoorde ook zijn slaaf Zaid Ibn Haarithah Ibn Churaahiel Alkalbi. Deze werd als krijgsgevangene genomen in het djaahiliyyah-tijdperk en werd verkocht. Hakim Ibn Huzaam heeft hem gekocht en schonk hem aan zijn tante Khadija; vervolgens schonk zij de slaaf aan de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem. Toen zijn vader en oom hiervan wisten, gingen zij naar de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, om met hem te praten. Zij hoopten dat de profeet Zaid goed zou behandelen en dat hij op den duur Zaid zijn vrijheid zou teruggeven. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, riep Zaid en liet hem kiezen tussen hem, zijn vader en oom, maar hij koos er voor om bij de profeet te blijven. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, is toen naar de mensen van Quraish gegaan en zei in hun aanwezigheid: ,,Ik verklaar nu dat Zaid mijn zoon is en dat de erfenis wederzijds is”. Dit vond plaats voordat de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, zijn gezantschap had verkregen. Hierna werd hij Zaid, zoon van Mohammed, genoemd totdat de adoptie door de Islam ongeoorloofd werd geacht en hij weer Zaid, zoon van Haarithah werd genoemd.

    Deze vier personen zijn allemaal op één dag moslim geworden, dezelfde dag dat de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, opgedragen werd de mensen te waarschuwen en daarna zijn boodschap verondigde. Vandaar dat deze vier personen afzonderlijk worden beschouwd als de eersten die moslim zijn geworden.

    Daarna werd Abu Bakr, moge Allah met hem tevreden zijn, actief in het verkondigen van de Islam en werd hij de rechterhand van de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem. Hij was vriendelijk en bemind, gemakkelijk, edelmoedig, vrijgevig en hooggeplaatst. Hij was een geleerde op het gebied van de Arabische afstammingen. Mensen uit zijn stam waren graag in zijn gezelschap omdat hij fatsoenlijk en oprecht was, men beminde hem ook om zijn kennis en zijn goedgunstigheid. Hij was een handelaar, was zeer vrijgevig en behandelde de mensen goed.

    Hij riep degenen die hij kon vertrouwen van zijn stam tot de Islam, een aantal rechtschapen mensen uit zijn stam aanvaardden het; waaronder Othman Ibn Affan Alamawi, Az-zubair Ibn Awwaam Alasadi, Abdurrahmaan Ibn Awf Az-zahri, Sa’d Ibn Abi Waqqaas Az-zahri, Talhah Ibn Ubaidillah At-tamiemi. Abu Bakr, moge Allah met hem tevreden zijn, had ze over de Islam verteld en bracht ze bij de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, waarna zij zich allen zich tot de Islam bekeerden.

    Na deze groep heeft ook de ‘betrouwbare man van de natie’, Abu Ubaidah Aamir Ibnul’djarraah, zich tot de Islam bekeerd en ook Abu Salamah Ibn Abdelasad, zijn vrouw Oum Salamah, Alarqam Ibnuabi Al-arqam, Othman Ibn Madh’oun en zijn twee broers Qudaamah en Abdullah, Ubaidah Ibn Alhaarith Ibn Abdulmuttalib Ibn Abdumunaaf, Said Ibn Zaid Ibn Amr Ibn Nufail en zijn vrouw Fatima, de dochter van Alkhattaab en de zus van Omar Ibn Alkhattaab, Khabaab Ibn Al’art, Jaafar Ibn Abu Talib en zijn vrouw Asma, dochter van Amies, Khaled Ibn Said Ibn Al’aas en zijn vrouw Amina, dochter van Khalaf, zijn broer Amr Ibn Said Ibn Al’aas, Haatib Ibn Alhaarith en zijn vrouw Fatima, dochter van Almudjallal en zijn broer Hattaab Ibn Alhaarith en zijn vrouw Fakiehah, dochter van Yasaar en zijn andere broer Mu’ammar Ibn Alhaarith, Almuttalib Ibn Azhar en zijn vrouw Ramlah, dochter van Abu A’wf en Na’iem Ibn Abdullah Ibn Usaid An-nahaam. Al deze mensen stammen af van Quraish.

    Tot de eerste mensen, niet-Quraishieten, die zich tot de Islam hebben bekeerd, behoren onder andere: Abdullah Ibn Mas’ud Alhathlie, Mas’ud Ibn Rabi’a Alqaari, Abdullah Ibn Djahsh en zijn broer Abu Ahmad Ibn Djahsh, Suhaib Ibn Sinaan Ar-roemi, Ammar Ibn Yaasir Al’ansi, zijn vader Yaasir en zijn moeder Sumayya en Aamir Ibn Fahirah.

    Naast de bovengenoemde personen, is er ook een aantal vrouwen die zich in een vroeg stadium tot de Islam bekeerde, waaronder: Oum Ayman Barakah Alhabashiyah, de slavin van de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, en zijn oppas, Oum Alfadl Alhilaaliyah (ook de oudste Lubabah genoemd), de dochter van Alharith en de vrouw van Al’abbas Ibn Abdulmuttalib, Asma, de dochter van Abu Bakr, moge Allah met hem tevreden zijn.
    Deze mensen staan bekend als de allereersten die zich tot de Islam bekeerden; “assaabiqien al’awalien”. Het is gebleken, na onderzoek, dat het om ongeveer 130 metgezellen gaat. Het is verder onbekend of dit aantal zich tot de Islam heeft bekeerd, voordat de verkondiging van de boodschap openbaar werd of dat sommigen van hen zich pas in een later stadium bekeerd hadden.

    De opvoeding van de gelovigen en de manier van hun aanbidding

    De openbaringen zijn voortgezet na het neerdalen van de eerste verzen van “almuddathir”. Volgens overleveringen werd daarna soerat “alfatihah” neergezonden. Deze bevat de loftuiting, smeekbede en vormt de essentie van de Koran en die van de Islam in het algemeen. Het eerste wat de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, opgedragen was, op het gebied van aanbidding, is het gebed te onderwijzen; twee “rak’ah”, d.w.z. “een onderdeel van het gebed als geheel” ’s ochtends twee en ’s middags twee. Dit heeft Jibriel aan hem overgedragen. Hij leerde hem de “woedo’e”, d.w.z. “het ritueel wassen voorafgaand aan het gebed” en het gebed zelf.

    De gehele reiniging werd een eigenschap van de moslims en de “woedoe” werd een voorwaarde dat voorafgaand het gebed verricht diende te worden.
    Het openingshoofdstuk van de Koran “alfatihah” was ook de kern van het gebed. Ook loftuitingen aan Allah en Hem prijzen, waren onderdelen van het gebed. De “salaat” was voor de gelovigen de manier van aanbidding, zij verrichtten het op plaatsen waar zij niet gezien konden worden, waarschijnlijk in valleien en bergpaden. Er is verder niet bekend of men opgedragen werd andere zaken te verrichten of dat bepaalde handelingen afgeraden werden in deze periode.
    De openbaringen belichtten verschillende kanten van het monotheïsme(het geloven in één God). Ze moedigden hen aan hun zielen te reinigen en goede karaktereigenschappen te verwerven, ze beschreven het paradijs en de hel, behelsten hoogwaardige aanbevelingen die de harten openstelden en de zielen voedden.

    De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, reinigde hen en onderwees hen de wijsheden uit het boek, begeleidde hen om hun harten te zuiveren, hun karakter te verbeteren, om tevreden te zijn en om oprechtheid te handelen in hun omgang met anderen. Hij haalde ze uit de duister naar het licht en verwees ze naar het rechte pad, leerde ze om vast te houden aan de religie en om vastberaden te zijn bij zaken die Allah, de Verhevene, aangaan en hierin te volharden.

    Drie jaar lang is dit beperkt gebleven tot een select groep. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, heeft in deze periode zijn boodschap openbaar verkondigd in algemene bijeenkomsten of gezelschappen. Hoewel de mensen in Quraish van zijn boodschap wisten, negeerden sommigen deze boodschap. De meesten hielden zich er niet zo mee bezig, omdat de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, nog niet over hun religie en goden sprak.

  • Het openlijk verkondigen van de boodschap

    Het openlijk verkondigen van de boodschap

    Drie jaar lang heeft de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, zijn boodschap aan individuen overgebracht. Er waren deugdzame mensen die het verwelkomden binnen Quraish maar ook daarbuiten. Langzamerhand werden de omstandigheden voor het openlijk verkondigen ervan gunstiger, Allah, de Verhevene, heeft toen het volgende neergezonden:
    “En waarschuw jouw naaste familieleden. En wees bescheiden en nederig tegenover de gelovigen die jou volgen.”De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, heeft zijn naaste verwanten bijeengeroepen; Banu Haashim en sommigen van Banu Almuttalib.Hij zei, na het uitspreken van de geloofsverklaring en loftuiting aan Allah:
    ,,De padvinder vertelt zijn volk geen onwaarheid, ik zweer bij Allah dat ik jullie geen onwaarheden kan vertellen of jullie kan bedriegen. Ik zweer bij Allah, de enige God, dat ik Zijn gezant ben voor jullie in het bijzonder en voor de rest van de wereldbevolking. Ik zweer bij Allah dat jullie allemaal zullen sterven als jullie in slaap vallen, dat jullie opgewekt zullen worden als jullie wakker worden, dat jullie beoordeeld zullen worden naar jullie daden en dat jullie beloond zullen worden voor jullie deugdzame daden en bestraft zullen worden voor jullie ondeugdzame daden. Het is of eeuwig het paradijs of eeuwig de hel.”

    Alle aanwezigen reageerden vriendelijk behalve zijn oom Abu Lahab, die zei: ,,Houdt hem tegen voordat de Arabieren hem omsingelen want jullie eer zal worden geschonden als jullie hem moeten uitleveren en jullie zullen worden vermoord als jullie hem proberen te verdedigen”. Abu Talib zei echter: ,,Ik zweer bij Allah dat wij hem zullen verdedigen zolang wij in leven zijn” en voegde daaraan toe tegen de profeet:
    “Ga je gang en doe wat je is opgedragen. Ik zal je blijven steunen en verdedigen hoewel mijn geweten het niet toestaat de religie van Abdulmuttalib te verlaten”.

    Boven de Safaa-berg

    Toen het bovenstaande zich afspeelde, werd de volgende verklaring van Allah, de Verhevene, neergezonden:
    “Verkondig wat bevolen is, en wend je af van de veelgodenaanbidders ” (Surah 15: Ayah 94)

    De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, besteeg op een dag de top van de Safaa-berg en riep: “Yaasabahaah”, d.w.z. “O, deze ochtend” en het werd een vast gebruik als waarschuwing wanneer een leger kwam om de stad aan te vallen of wanneer iets alarmerend aan de hand was.

    Hij begon de verschillende stammen van Quraish bij naam op te roepen; ‘Oh Beni Fahr, oh Beni U’day, oh Beni Abd Munaaf, oh Beni Abdulmuttalib, enz.

    Toen zij ervan hoorden vroegen ze zich af wie het was. De mensen antwoordden: “Mohammed”. Daarna zijn ze haastig naar hem toegegaan.Als ze er zelf niet heen konden, stuurden ze iemand om kennis te nemen van het bericht.

    Toen zij dan allemaal bijeen waren gekomen zei de profeet: “Als ik jullie nu eens vertel dat er een leger is onderaan de vallei van deze berg, dat jullie zal aanvallen. Zouden jullie me dan geloven?”. Zij antwoordden: “Ja, want we hebben je gekend als iemand die alleen maar de waarheid vertelt en geen enkele onwaarheid”.

    Hij zei: ,,Ik ben hier om jullie te waarschuwen voor een pijnlijke bestraffing. Ik ben ten opzichte van jullie zoals een verkenner die de vijand zag en vervolgens zijn volk ging roepen zodat die vijand geen kans heeft hen te overvallen. Maar de verkenner vreest dat de vijand eerder dan hemzelf zal arriveren en begon daarom te roepen met “Yaasabahaah”.

    Hij verzocht hen daarna te verklaren dat er geen andere God bestaat dan Allah, de Verhevene, en dat Mohammed Zijn gezant is. Hij legde hen uit dat deze geloofsverklaring de redding is in het tegenwoordige leven en in het hiernamaals. Hij waarschuwde hen vervolgens voor de bestraffing van Allah als zij de afgoderij niet zouden opgeven en als zij niet in zijn boodschap zouden geloven. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, voegde eraan dat zelfs hij hen niet kan redden voor de bestraffing en dat hij niets voor ze kan doen tegen de wil van Allah, de Verhevene.

    Toen hij deze waarschuwing voltooide zijn de mensen weggegaan, zonder enige weerstand of verzet te tonen. Over Abu Lahab is echter overgeleverd, dat hij de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, kwaadaardig tegensprak: ,,Moge de rest van je dag niets zijn, is het hiervoor dat je ons laat bijeenkomen?”.Toen werd het volgende neergezonden:

    “Vernietigd zijn de handen van Abu Lahab en vernietigd is hij”.

    De meeste mensen van Quraish waren een beetje verbaasd want de waarschuwing kwam onverwacht. Zij konden daar tegenover geen standpunt bepalen en toen zij naar hun woningen terugkeerden, na rustig te hadden nagedacht en bijgekomen waren van hun verbazing, kwam hun arrogantie weer naar boven en hebben zij de waarschuwing met bespotting en minachting opgenomen. Toen de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, langs een groep mensen kwam, lachten zij hem uit en zeiden: ,,Is dit de man die Allah heeft gezonden? De zoon van Abu Kabshah die vanuit de hemel wordt ingesproken”. Abu Kabshah is de naam van een grootvader van de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, van zijn moeders kant. Deze verliet de religie van Quraish en koos voor het Christendom. Toen de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, de religie van Quraish verliet legden zij een verband tussen hem en zijn grootvader om zodoende hem te beledigen en te kwetsen.

    De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, ging door met zijn verkondiging en deed dat openlijk in hun gezelschap en tijdens bijeenkomsten. Hij las uit het boek van Allah en verzocht hen wat alle gezanten hun mensen hebben verzocht: “O mijn volk, aanbidt Allah, want er is voor jullie geen andere god dan Hij.” Hij begon Allah te aanbidden in hun aanwezigheid, zo ging hij ook overdag voor de Ka’bah bidden terwijl iedereen hem kon zien.

    Zijn boodschap vond ingang bij mensen, de een na de ander omhelsde de religie van Allah, de Verhevene. Dit heeft geleid tot nijd en afkeer tussen de dpjpe moslims en tussen hun familieleden die zich niet tot de Islambekeerden.

    Het beraad van Quraish

    De mensen in Quraish verafschuwden wat er gaande was en waren er zeer ongelukkig mee. Het bedevaartseizoen was op komst en dat baarde hen zorgen. Zij kwamen bijeen bij Alwalied Ibn Almoeghirah, een oude man van goede huize, en vroegen hem om raad. Hij antwoordde: ,,Oh mensen van Quraish, het seizoen is in zicht en verschillende Arabische delegaties bezoeken jullie tijdens dit seizoen. Zij hebben over jullie vriend gehoord. Jullie moeten hierover één standpunt nemen zodat jullie straks hierover geen tegenstrijdige uitspraken doen”.

    Zij zeiden: ,,Zeg jij het maar, bepaal jij maar een standpunt dat wij volgen”.
    Hij antwoordde: ,,Nee, dat moeten jullie maar doen. Ik luister”.
    Zij zeiden: ,,Wij zeggen dat hij een priester is”.
    Hij zei: ,,Hij is geen priester, we hebben priesters gezien maar hij lijkt er niet op”.
    Zij zeiden: ,,We zeggen dat hij gek is”.
    Hij zei: ,,Hij is niet gek, wij weten goed wanneer iemand gek is. Er is niets van stuiptrekking of onzekerheid bij hem te zien”.
    Zij zeiden: ,,Dan zeggen we dat hij een dichter is”.
    Hij zei: ,,Dat is hij niet, we weten immers alles over gedichten, in allerlei vormen en maten, maar wat hij zegt, lijkt niet op gedichten”.
    Zij zeiden: ,,Wij zeggen dat hij een magiër is”.
    Hij antwoordde: ,,Dat is hij ook niet, wij weten alles over magie en magiërs en dat heeft niets met ‘het blazen op de knopen’ te maken”.
    Zij vroegen: ,,Wat zeggen we dan?”.
    Hij zei: ,,Ik zweer bij Allah dat zijn uitspraken schitterend en fraai zijn. Zijn uitspraken zijn bijzonder, erg origineel en hebben iets van schoonheid. Maar als jullie iets hierover zeggen, weet men onmiddellijk dat het niet klopt. Het meest overtuigende antwoord is waarschijnlijk als jullie zeggen dat hij een magiër is, ook wat betreft zijn uitspraken waarmee hij de mensen laat afkeren van hun eigen vader, vrouw, broer en stam.”
    Zij verlieten hem nadat zij het daarover eens waren geworden, blokkeerden de weg om de bedevaartgangers die arriveerden, voor de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, te waarschuwen. Men werd hiervan op de hoogte gesteld voordat men hem zag.

    Tijdens de bedevaartdagen ging de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, naar bijeenkomsten en huizen. Hij verkondigde zijn boodschap en riep hen op zich tot de Islam te bekeren. Hij zei: ,,Oh mensen, zeg dat er geen God is behalve Allah want dat is jullie voorspoed”.
    Abu Lahab volgde hem, vertelde de mensen dat hij niet de waarheid vertelde en viel hem lastig. De Arabieren vertrokken na het bedevaartseizoen, terwijl zij van de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, wisten. Zodoende werd hij bekend in alle Arabische gebieden.

  • De vervolging

    De vervolging 

    Een groep vooraanstaande mannen uit Quraish bezocht Abu Talib en vertelden hem: ,,De zoon van uw broer heeft onze goden beledigd, keurt onze religie af, maakt onze dromen belachelijk en laat onze vaders dwalen. U houdt hem tegen of u laat ons dit oplossen. U bent het zelf ook niet helemaal met hem eens, dus dan bent u ook meteen van hem af”.
    Abu Talib sprak zachtaardig tegen hen en wist hen op een vriendelijke manier weg te krijgen. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, ging hierna gewoon door met het verkondigen van de religie van Allah, de Verhevene, en de mensen op te roepen hem te volgen.

    De waarschuwing en bedreiging van Quraish aan het adres van Abu Talib

    De mensen van Quraish konden het niet lang volhouden toen zij merkten dat de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, gewoon doorging met het verkondigen van zijn boodschap. Zij begonnen steeds vaker daarover onderling te spreken. Het was duidelijk dat ze hem verafschuwden en op een gegeven moment besloten ze om naar Abu Talib te gaan. Ze zeiden tegen hem: ,,Abu Talib, u bent een oude heer met aanzien en een verheven positie temidden van ons.Wij hebben al eerder met u over de zoon van uw broer gesproken en gezegd dat u hem moest tegenhouden. Dat heeft u niet gedaan. Wij hebben geen geduld meer wanneer hij onze ouders beledigt, onze dromen belachelijk maakt en onze goden afkeurt. U houdt hem tegen of wij keren ons tegen jullie allebei, totdat een van beide partijen eraan gaat”. Zij zijn daarna vertrokken.

    Deze dreigende waarschuwing kwam hard aan bij Abu Talib. Hij riep de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, bij zich en vertelde hem wat zij hadden gezegd. Abu Talib zei:,,Bespaar jezelf en mij, laat me niet meer verdragen dan dat ik aankan”. Toen de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, zijn zwakheid merkte, zei hij: ,,Oom, ik zweer bij Allah als zij de zon in mijn rechterhand en de maan in mijn linkerhand hadden gelegd om dit op te geven, dan had ik het niet gedaan. Niet eerder dan dat de verkondiging voltooid is of dat ik zal sterven”. Daarna werd hij verdrietig en huilde hij. Abu Talib voelde mededogen in zijn hart en loyaliteit te opzichte van de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, en zei: ,,Ga, zoon van mijn broer. Zeg wat je wilt want ik laat je nooit in de steek”

    Een vreemd voorstel van Quraish aan Abu Talib

    Het werd voor de mensen uit Quraish duidelijk dat hun waarschuwingen geen effect hadden en dat de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, gewoon door ging met zijn verkondiging; dit met de steun van Abu Talib, die blijkbaar bereid was om hen te verlaten en hen als vijand te hebben door zijn broer’s zoon te steunen.
    Zij hebben lang hierover overleg gevoerd totdat zij een tegen- voorstel konden doen. Zij kwamen bijeen bij Abu Talib en namen Amarah, de zoon van Alwalid, mee. Deze was een heer onder de jongeren en de mooiste jongeman in Quraish. Zij zeiden:,,Abu Talib, neem deze jongeman als zoon, u hebt dan zijn verstand, zijn bescherming en hij is van u. Als u ons daarvoor de zoon van uw broer geeft, dan zullen wij hem vermoorden. Hij heeft uw religie en die van uw ouders verlaten, uw volk verdeeld en hun dromen belachelijk gemaakt. Het is dan een man voor een andere man”. Abu Talib zei: ,,Ik zweer bij Allah dat het afschuwelijk is wat jullie vragen, jullie geven mij je zoon zodat ik hem kan voeden in ruil voor mijn zoon die jullie dan zullen vermoorden? Bij Allah, dit zal nooit gebeuren.”

    Geweldpleging tegen de Profeet (v.z.m.h.)

    De mensen van Quraish werden wanhopig nadat zij de strijd hadden verloren en hadden gemerkt dat de waarschuwingen en bedreigingen niets hadden geholpen. Toen begonnen zij geweld te gebruiken tegen volgelingen van de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, en voerden ze de martelingen en mishandeingen tegen de moslims op. Omdat de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, een hoogstaand en een respectabel persoon was, hebben alleen de vooraanstaanden van Quraish geweld tegen hem gepleegd. De gewone mensen durfden dat niet.

    Abu Lahab, Alhakam Ibn Abil’aas Ibn Umayah, U’qbah Ibn Abi-Mu’it, U’day Ibn Hamraa’ At-thaqafi en Ibn Al’asdaa’ Alhathli waren de buren van de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, en vielen hem lastig in zijn woning. Een van hen gooide de ingewanden van een schaap op hem tijdens zijn gebed of in zijn kookpot als die vol zat. Als zij dit deden pakte hij de ingewanden, liep naar buiten en riep: ,Oh mensen van Beni Abd-Munaf, is dit de manier hoe je met je buren omgaat?” en gooide het op de grond.

    Umayah Ibn Khalaf beledigde en provoceerde hem in het openbaar, zodra hij hem zag. Zijn broer, Ubay Ibn Khalaf, intimideerde de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, en zei: ,,Ik heb een paard dat ik elke dag goed voed en ik zal het gebruiken om jou te vermoorden”. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, antwoordde hem toen: ,,Nee, ik zal jou vermoorden”. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, heeft hem ook inderdaad vermoord tijdens de Uhud-strijd. Ubay heeft een keer oude beenderen gepakt, ze verfijnd en tegen het gezicht van de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, gegooid. U’qbah Ibn Abi-Mu’it ging naast de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, zitten om naar hem te luisteren. Ubay, die goed bevriend was met U’ qbah werd hiervan op de hoogte gesteld. Hij nam het zijn vriend erg kwalijk en vroeg hem vervolgens om op het gezicht van de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, te spugen, waarop hij dat heeft gedaan. Abu Lahab heeft hem op de eerste dag dat hij de boodschap had verkondigd voor vijand verklaard en hem ook lastiggevallen.

    De zonen van Abu Lahab, U’tbah en U’taibah, waren getrouwd met de dochters van de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, Ruqayah en Oum Kalthoem. Abu Lahab verzocht zijn zonen de dochters van Mohammed af te stoten anders zou hij afstand van hen nemen als vader. Zijn vrouw zei tegen hen: ,,Stoot ze af want ze zijn bekeerd”. De twee zonen hebben dat ook gedaan.

    De vrouw van Abu Lahab, Arwah Oum Djamil, de dochter van Harb, was een groot vijand van de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, en zijn verkondiging. Zij bracht takken waar prikkels aanzaten en gooide die ’s nachts op de weg van de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, zodat hij en zijn metgezellen verwond zouden raken.

    Zij hoorde van de openbaring over haar en haar man Abu Lahab; ‘Vernietigd zijn de handen van Abu Lahab’ en ging met een hand vol stenen op zoek naar de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, terwijl hij samen met Abu Bakr bij de Ka’bah zat. Ze zei: ,,Waar is je kameraad? Ik heb gehoord dat hij mij hoont. Als ik hem zie gooi ik met deze stenen naar zijn mond. Bovendien ben ik ook een dichteres”. Ze zei:,,Wij zijn deze belediger ongehoorzaam, weigeren zijn verzoek en verafschuwen zijn religie”.

    Ze vertrok nadat ze dit gedicht had gezegd. Abu Bakr vroeg: ,,Gezant van Allah, heeft ze jou niet gezien?” De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, antwoordde: ,,Nee, Allah heeft haar gezichtsvermogen afgenomen”. De mensen van Quraish gebruikten onder andere om de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, lastig te vallen, de term “muthammam”, d.w.z. ‘degene die beledigd wordt’ in plaats van “moehammad” hetgeen betekent ‘degene waarover met lof wordt gesproken’. Allah, de Verhevene, zorgde dat het geen invloed op hem had want hoe vaker ze het zeiden hoe vaker met lof over hem werd gesproken.

    Alakhnas, de zoon van Shariq At-thaqafi beledigde ook de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem. Maar het leek alsof Abu Djahl de leiding had over het tegenhouden van de verkondiging van de boodschap. Hij beledigde de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, met woorden en hield hem tegen bij het verrichten van het gebed en was trots over wat hij allemaal deed. Hij ging maar door totdat het de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, te veel werd nadat hij hem had bedreigd toen hij hem zag bidden. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, greep hem bij zijn keel, schudde hem heen en weer en zei: ‘Wee jou, wee en nogmaals wee jou, wee’. Hij zei: “Bedreig je me, Mohammed?” Bij Allah, je bent nergens tot in staat en jouw god ook niet. Ik ben de meest aanzienlijke die tussen deze twee bergen heeft gelopen.
    Abu Djahl vroeg zijn vrienden of zij de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, wilden zien met zijn gezicht gedrukt op de grond. ‘Jazeker’ antwoordden zij. Hij zei: “Bij Al-laat en Al’uzza, als ik hem zie trap ik op zijn nek en druk ik zijn gezicht tegen de grond”. Hij naderde de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, toen hij aan het bidden was omdat te doen. Zijn vrienden reageerden verbaasd toen hij zich terug begon te trekken en zijn handen bewoog alsof hij iets wilde tegenhouden. Zij vroegen hem: “Wat is er aan de hand Abulhakam?”. Hij zei: “Er is tussen hem en mij een loopgraaf van vuur, angst en vleugels’. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, zei: ‘Als hij dichter bij mij was gekomen, hadden de engelen hem weggesleurd”.

    Dezelfde tegenspoed had U’qbah Ibn Abi-Mu’it. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, was op een dag aan het bidden bij de Ka’bah, terwijl Abu Djahl samen met een aantal vrienden daar zat. Zij zeiden tegen elkaar: ‘Wie van jullie pakt de ingewanden van de dieren van ‘die en die stam’ en legt deze op de rug van Mohammed zodra hij neerknielt? De meest verdoemde onder hen U’qbah Ibn Abi-Mu’it heeft ze gepakt en heeft gewacht totdat de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, neerknielde. Daarop legde hij ze tussen de schouders van de profeet.

    Zij begonnen te lachen en elkaar heen en weer te duwen, terwijl hij nog in de neerkniel-positie zat met zijn hoofd op de grond. Zo zat hij totdat zijn dochter Fatima kwam en het weghaalde tussen zijn schouders. Hij ging rechtop zitten en zei: ‘Oh Allah, neemt U het op tegen Quraish’. Dat kwam zwaar bij hen aan omdat zij geloofden dat een aanroeping in Mekka altijd wordt verhoord. Daarna heeft hij hen bij naam genoemd; ‘Oh Allah, neemt U het op tegen die en die….’. Zij werden allen vermoord tijdens de Badr-strijd.

    Vijf personen beledigden de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, het meest: Alwalied Ibn Almoeghirah Almakhzoemi, Alaswad Ibn Abd-Yaghoeth Az-Zahri, Abu Zum’ah Alaswad Ibn Abdul-muttalib Alasadi, Alhaarith Ibn Qais Alkhuza’ie en Al’aas Ibn Waïl As-Sahmi. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, werd op de hoogte gesteld dat hij beschermd zou worden tegen hun kwaad: ”
    Voorwaar, Wij hebben jou beschermd (tegen het kwaad) van de spotters” (Surah 15: Ayah 95).

    Daarna is een ieder van hen door een onheil getroffen dat voor de anderen een teken was. Alwalied was een paar jaar hiervoor door een pijl in zijn hoofd geraakt maar het was niet ernstig. De engel Jibriel heeft het litteken aangewezen waarna het alleen maar erger werd, totdat hij een paar jaar later eraan stierf.

    Nadat Jibriel naar het hoofd van Alaswad Ibn Abd-Yaghoeth Al’ansi had gewezen, kreeg hij verwondingen aan zijn hoofd waaraan hij later ook overleed. Ook is er over hem verteld dat zijn lichaam werd vergiftigd of dat Jibriel naar zijn buik wees, waarna zijn buik opzwelde en hij hieraan dood ging.

    De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, kreeg erg veel last van Alaswad Ibn Abdulmuttalib. De profeet deed een verzoek tegen hem, waarbij hij zei: ‘Oh Allah, maak hem blind en laat hem zijn kinderen verliezen’. Jibriel gooide hem met een prikkel in zijn gezicht waarna hij blind werd en werpte iets op zijn zoon waarna die dood is gegaan. Alhaarith Ibn Qais kreeg een kwaal aan zijn buik totdat hij zijn ontlasting via zijn mond kreeg. Kort daarop is hij dood gegaan.

    Al’aas Ibn Waïl heeft op een beestje “shibraqah” genoemd gezeten, waarbij een stekel daarvan in zijn voet terechtkwam en raakte vergiftigd tot in zijn hoofd. Hij is vervolgens daaraan dood gegaan.

    Dit is de samenvatting van wat de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem en de moslims onder de Quraishieten allemaal hebben meegemaakt, na de verkondiging van de boodschap in het openbaar. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, heeft de volgende twee stappen ondernomen gedurende deze zware periode.

    Het huis van Al’arqam

    De eerste stap was het huis van Al’arqam Ibn Abi-l’arqam Almakhzoemi, tot centrum te maken van verdere verkondiging, aanbidding van Allah en de vorming van de moslims. Het bevond zich bij As-safa, ver uit het oogbereik van de tirannen. Daar vergaderde hij in het geheim met zijn metgezellen, las voor uit de Koran aan hen, reinigde hun zielen en leerde hen wijsheden uit het boek. Hiermee heeft de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, zijn metgezellen veel ellende bespaard van de openbare bijeenkomsten. Hij zelf, Allah’s zegen en vrede zij met hem, verrichtte zijn gebed en verkondigde zijn boodschap echter wel in het openbaar waar de afgodendienaars ook bij waren. Ondanks het onrecht dat hem werd aangedaan, de geweldpleging en de bespottingen die hem ten deel vielen. Allah, de Verhevene, wilde dat Zijn boodschap iedereen zou bereiken; degenen die reeds geloven en degenen die niet in geloven. Mensen hebben dan geen excuses meer na de verkondiging. Op de opstandingsdag kan men dan ook niet zeggen: ‘Er is tot ons geen verkondiger van verheugende tijdingen en een waarschuwer gekomen’.

    De marteling van de moslims

    Zij hebben de moslims op verschillende wijzen gemarteld, soms op een beestachtige en een gruwelijke manier. Hieronder een aantal voorbeelden.
    • Bilal Ibn Rabah, moge Allah met hem tevreden zijn, was de slaaf van Umayah, de zoon van Khalaf, Aldjamhi. Umayah knoopte een touw om de nek van Bilal zodat de kinderen met hem konden spelen. Bilal zei echter: “ahad, ahad” d.w.z. “er is maar één God”. Hij bracht hem ook in de middag naar buiten, legde hem op de grond bedekt met heet zand en steen. Hij gaf opdracht om een gote steen op de borst van Bilal te leggen, en hij zei tegen hem: ,,Zo blijf je liggen totdat je dood gaat tenzij je niet meer in Mohammed gelooft maar in Al-laat en Al’uzza aanbidt”. Maar Bilal bleef zeggen: “ahad, ahad”. Toen Abu Bakr, moge Allah met tevreden zijn, op een dag langskwam heeft hij Bilal vrijgekocht.
    • Zanira was een Romeinse slavin die de Islam aanhing. Ze werd gemarteld met als gevolg dat ze blind werd; men beweerde toen dat dat het werk van Al-laat en Al’uzza was. Zij antwoordde: ,,Voorwaar, dat is het niet. Dit is de wil van Allah, hij zal het genezen als hij dat wil”. De volgende ochtend kon ze weer zien. De inwoners van Quraish beweerden toen dat het door de magie van Mohammed kwam.
    • Onder de slavinnen die zich tot de Islam bekeerden en gemarteld zijn, behoren ook An-nahdiyah en haar dochter. Zij waren het bezit van een vrouw uit Beni Abde-daar.
      Abu Bakr, moge Allah met hem tevreden zijn, heeft al deze slavinnen vrijgekocht zoals hij dat deed bij Bilal, Aamir Ibn Fahirah en Abu Fakiehah. Zijn vader Abu Quhafah, nam hem dat erg kwalijk en zei: ,,Ik zie jou alleen de zwakken vrijkopen. Als je nou eens sterke mannen vrijkoopt, dan beschermen ze je nog”. Hij zei:,,Ik doe dat omwille van Allah’s tevredenheid”. Toen heeft Allah, de Verhevene, verzen uit de Koran neergezonden waar Hij hem verheerlijkt en zijn vijanden beledigt:

    “Maar degenen die (Allah) vrezen zal daar ver van gehouden worden. Degene die van zijn bezit geeft om zich te reinigen. En niet om voor een gunst aan iemand beloond te worden. Maar om het welbehagen van zijn Heer, de Verhevene, te zoeken. En hij zal zeker tevreden zijn.” (Surah 92:Ayah 14, 21).

    Met de laatste wordt Abu Bakr bedoeld, moge Allah met hem tevreden zijn, en ook degenen die vrijgekocht zijn en alle andere metgezellen van de profeet, Allah’s zegen vrede zij met hem.
    De vader en de moeder van Ammar Ibn Yaasir zijn ook mishandeld en gemarteld, moge Allah met hen tevreden zijn. Zij waren bondgenoten van Beni Makhzoem met Abu Djahl als hoofd van de stam. Zij werden naar Alabtah gebracht zodra de grond heet genoeg was geworden en werden gemarteld. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, liep langs en zei: “Familieleden van Yaasir, volhard want jullie ontmoeting is in het paradijs. Oh Allah, vergeef de familieleden van Yaasir.”

    Yaasir, de vader van Ammar (zijn hele naam is Yaasir Ibn Ammar Ibn Malik Al’ansi Almathhadji) is door marteling om het leven gekomen. De moeder van Ammar (Sumayah, dochter van Khayat en de slavin van Abu Huthaifah Almakhzoemi) was een oude zwakke vrouw. Abu Djahl stak haar met een pijl in haar vagina waarna ze stierf. Daarmee werd zij de eerste martelaar in de Islam.

    Ammar kon op een gegeven moment de martelingen niet meer verdragen; de afgodendienaars dwongen hem de ene keer om een harnas aan te trekken als het erg warm was, de andere keer legden ze een grote en zware steen op zijn borst en weer een andere keer stopten ze zijn hoofd onder water net zolang totdat hij bepaalde dingen zei die zij wilden horen. Maar in zijn hart hield hij stevig vast aan zijn geloof. Allah, deVerhevene, heeft naar aanleiding hiervan de volgende verzen neergzonden:

    “Wie aan Allah ongelovig is na geloofd te hebben, behalve wie gedwongen is terwijl zijn hart in het geloof tot rust gekomen was, maar (voor) wie die zijn hart voor het ongeloof openstelde: voor hem is er de toorn van Allah en voor hem is er een geweldige bestraffing.” (Surah 16: 106)

    Abu Bakr As-siddieq en Talhah Ibn U’baidillah werdenlastiggevallen door Nawfal Ibn Khuwailid Al’adwi. Volgens sommige overleveringen werden zij ook door Othman Ibn U’baidillah (de broer van Talhah) met een touw vastgebonden, zodat zij niet konden bidden en hun religie uitoefenen. Zij weigerden zich echter te onderwerpen, hebben zich bevrijd en zijn gaan bidden. Zij werden “alqarienayn” genoemd, d.w.z. kameraden, omdat zij eens aan elkaar werden vastgebonden.
    Elke keer als Abu Djahl te horen kreeg dat er iemand van de vooraanstaanden zich tot de Islam had bekeerd maakte hij hem te schande, verweet hem van alles en bedreigde dat zijn vermogen en aanzien enorme schade zouden lopen. Anders was zijn reactie als de pas bekeerde een zwak iemand was; hij sloeg hem en zette anderen aan dat ook te doen. Dit was het geval bij iedereen die de Islam omhelsde. Deze aanvallen vonden plaats tegen de zwakken onder de moslims maar soms ook tegen anderen. Met de vooraanstaanden en hoog-geplaatsten die zich tot de Islam bekeerden, werd wel rekening gehouden. Ze konden alleen door degenen die een gelijke positie hadden worden lastigvallen met de nodige voorzichtigheid.